In het hoger beroepsonderwijs draait het niet alleen om vakkennis, maar ook om de ontwikkeling van brede, toepasbare vaardigheden. Deze algemene vaardigheden vormen de basis voor succesvol leren, samenwerken en functioneren in een snel veranderende samenleving en arbeidsmarkt.
Op deze website ontdek je welke vaardigheden belangrijk zijn, waarom ze ertoe doen en hoe je ze kunt versterken. Van communiceren en samenwerken tot kritisch denken, creatief denken en probleemoplossend vermogen – stuk voor stuk helpen ze je om effectief en flexibel te handelen in je studie en toekomstige beroep. Ook digitale vaardigheden, zoals ICT-vaardigheden, mediawijsheid en computational thinking, zijn onmisbaar in een wereld waarin technologie een steeds grotere rol speelt.
Daarnaast besteden we aandacht aan informatievaardigheden, sociale en culturele sensitiviteit en zelfregulering – belangrijke competenties om zelfstandig te leren en actief bij te dragen aan een diverse samenleving.
Of je nu student bent of docent, deze site helpt je op weg om deze vaardigheden te herkennen, begrijpen en toepassen in de praktijk.
Communiceren
Creatief denken
Computational thinking
ICT-(basis)vaardigheden
Informatievaardigheden
Mediawijsheid
Kritisch denken
Probleem oplossen
Samenwerken
Sociale en culturele vaardigheden
Zelfregulering
o Creatief denken
o Orienteren
o Onderzoeken
o Uitvoeren
o Evaluatie
o Reflectie
o Probleemoplossen
o Problemen signaleren, analyseren en definiëren
o Strategieën kennen en hanteren om met onbekende problemen om te gaan
o Oplossingsstrategieën genereren, analyseren en selecteren
o Patronen en modellen creeëren
o Beargumenteerde beslissingen nemen
o Computational thinking
o Taakanalyse
o Probleemdefinitie
o Gegevensverzameling
o Gegevensanalyse
o Algoritmes en procedures
o Automatisering
o Werkstromen
o Samenvatten
o Gegevensvisualisatie
o Simulatie en modellering
o Informatievaardigheden
o Definiëren van het probleem
o Zoeken naar bronnen en informatie
o Selecteren van bronnen en informatie
o Verwerken van informatie
o Presenteren van informatie
o Basisvaardigheden ICT
o Basisbegrippen ICT
o Infrastructuur technologie
o Standaardtoepassingen
o Veiligheid
o Mediawijsheid
o Medialisering van de samenleving
o Produceren van media
o Media en de werkelijkheid
o Media en technologische ontwikkeling
o Media en informatievaardigheden
o Media, identiteit en privacy
o Communiceren
o Informatie doelgericht uitwisselen
o Luisteren en duidelijk verwoorden
o Omgaan met diverse gesprekssituaties
o Toepassen van gesprekstechnieken en sociale conventies
o Gebruik van verschillende communicatiemiddelen
o Effectief communiceren met ICT
o Samenwerken
o Rollen herkennen en inzetten
o Hulp vragen, geven en ontvangen
o Openstaan voor ideeën van anderen
o Respect voor verschillen
o Overleggen en afspraken maken
o Werken in diverse teams
o Effectief communiceren
o Sociale en culturele vaardigheden
o Constructief communiceren
o Gedragscodes herkennen
o Gevoelens uiten
o Inlevingsvermogen tonen
o Verantwoordelijk burgerschap
o Zelfregulering
o Doelen stellen en prioriteren
o Doelgericht en zelfstandig werken
o Proces plannen en monitoren
o Reflecteren en bijsturen
o Verantwoording nemen
o Kritisch denken
o Effectief redeneren en formuleren
o Informatie interpreteren en analyseren
o Hiaten in kennis signaleren
o Betekenisvolle vragen stellen
o Reflecteren op het leerproces
o Openstaan voor andere standpunten
Creatief denken – De student kan creatieve denkstrategieën toepassen om vernieuwende ideeën of oplossingen te ontwikkelen.
Oriënteren – De student kan zich doelgericht oriënteren op complexe vraagstukken of praktijksituaties.
Onderzoeken – De student kan zelfstandig praktijkgericht onderzoek uitvoeren binnen het eigen vakgebied.
Uitvoeren – De student kan geplande handelingen en oplossingen effectief uitvoeren in een beroepscontext.
Evaluatie – De student kan systematisch evalueren of handelingen en keuzes effectief waren binnen de beroepspraktijk.
Reflectie – De student kan kritisch reflecteren op het eigen handelen en daar consequenties aan verbinden.
Probleemoplossen – De student kan praktische problemen herkennen en effectief aanpakken met passende strategieën.
Problemen signaleren, analyseren en definiëren – De student kan problemen in de beroepspraktijk signaleren, analyseren en helder afbakenen.
Strategieën kennen en hanteren om met onbekende problemen om te gaan – De student kan strategieën kiezen en toepassen bij onbekende of complexe problemen.
Oplossingsstrategieën genereren, analyseren en selecteren – De student kan meerdere oplossingsstrategieën ontwikkelen, afwegen en onderbouwd kiezen.
Patronen en modellen creëren – De student kan patronen herkennen en modellen opstellen om complexe situaties te structureren.
Beargumenteerde beslissingen nemen – De student kan keuzes maken en onderbouwen op basis van relevante gegevens en overwegingen.
Computational thinking – De student kan denkstappen en digitale middelen gebruiken om complexe problemen systematisch op te lossen.
Taakanalyse – De student kan een taak opdelen in logische deelstappen voor digitale of computationele verwerking.
Probleemdefinitie – De student kan problemen beschrijven in termen van gegevens, condities en gewenste uitkomsten.
Gegevensverzameling – De student kan relevante gegevens systematisch verzamelen voor analyse en besluitvorming.
Gegevensanalyse – De student kan gegevens analyseren om verbanden, trends of patronen te identificeren.
Algoritmes en procedures – De student kan algoritmes of stappenplannen ontwerpen om problemen gestructureerd op te lossen.
Automatisering – De student kan repetitieve taken automatiseren met behulp van digitale hulpmiddelen.
Werkstromen – De student kan digitale werkprocessen ontwerpen en optimaliseren.
Samenvatten – De student kan complexe informatie bondig en begrijpelijk samenvatten.
Gegevensvisualisatie – De student kan data vertalen naar visuele presentaties die informatie duidelijk overbrengen.
Simulatie en modellering – De student kan modellen of simulaties inzetten om processen te voorspellen of te analyseren.
Informatievaardigheden – De student kan effectief omgaan met informatie: zoeken, beoordelen, verwerken en presenteren.
Definiëren van het probleem – De student kan een relevante informatievraag formuleren op basis van een praktijksituatie.
Zoeken naar bronnen en informatie – De student kan doelgericht zoeken naar betrouwbare informatiebronnen.
Selecteren van bronnen en informatie – De student kan informatie beoordelen op relevantie, actualiteit en betrouwbaarheid.
Verwerken van informatie – De student kan gevonden informatie analyseren, structureren en integreren in het eigen werk.
Presenteren van informatie – De student kan informatie helder en passend bij de doelgroep presenteren.
Basisvaardigheden ICT – De student kan basisvaardigheden ICT toepassen in beroepsmatige situaties.
Basisbegrippen ICT – De student kan basisbegrippen van ICT herkennen en toepassen in concrete toepassingen.
Infrastructuur technologie – De student kan gebruikmaken van infrastructuur zoals netwerken, hardware en cloud-opslag.
Standaardtoepassingen – De student kan standaardsoftware zoals tekstverwerking, spreadsheets en presentaties toepassen.
Veiligheid – De student kan veilig omgaan met digitale informatie en systemen, en risico’s herkennen.
Mediawijsheid – De student kan media kritisch gebruiken, maken en beoordelen in relatie tot context en doelgroep.
Medialisering van de samenleving – De student kan de invloed van media op samenleving, gedrag en perceptie analyseren.
Produceren van media – De student kan eenvoudige mediaproducties maken die passen bij doel en doelgroep.
Media en de werkelijkheid – De student kan kritisch omgaan met hoe media de werkelijkheid representeren.
Media en technologische ontwikkeling – De student kan technologische mediaontwikkelingen herkennen en benutten.
Media en informatievaardigheden – De student kan mediabronnen kritisch zoeken, beoordelen en gebruiken.
Media, identiteit en privacy – De student kan bewust omgaan met media in relatie tot persoonlijke en professionele identiteit en privacy.
Communiceren – De student kan effectief communiceren in uiteenlopende beroepscontexten.
Informatie doelgericht uitwisselen – De student kan informatie gestructureerd en begrijpelijk overbrengen.
Luisteren en duidelijk verwoorden – De student kan actief luisteren en zich helder uitdrukken.
Omgaan met diverse gesprekssituaties – De student kan flexibel omgaan met verschillende gesprekssituaties.
Toepassen van gesprekstechnieken en sociale conventies – De student kan passende gesprekstechnieken en omgangsvormen hanteren.
Gebruik van verschillende communicatiemiddelen – De student kan communicatiemiddelen kiezen en gebruiken passend bij doel en situatie.
Effectief communiceren met ICT – De student kan digitaal communiceren via passende platforms en tools.
Samenwerken – De student kan effectief samenwerken in diverse teams en contexten.
Rollen herkennen en inzetten – De student kan teamrollen herkennen en doelgericht inzetten.
Hulp vragen, geven en ontvangen – De student kan constructief hulp vragen, geven en ontvangen.
Openstaan voor ideeën van anderen – De student kan actief luisteren en rekening houden met ideeën van anderen.
Respect voor verschillen – De student toont respect voor culturele, professionele en persoonlijke verschillen.
Overleggen en afspraken maken – De student kan overleggen en duidelijke afspraken maken en opvolgen.
Werken in diverse teams – De student kan samenwerken in teams met uiteenlopende achtergronden en expertise.
Effectief communiceren – De student communiceert doelgericht binnen een team en stemt af op anderen.
Sociale en culturele vaardigheden – De student kan zich sociaal en cultureel bewust en verantwoordelijk gedragen.
Constructief communiceren – De student communiceert opbouwend en verbindend met anderen.
Gedragscodes herkennen – De student kan gedragscodes herkennen en toepassen in verschillende contexten.
Gevoelens uiten – De student kan gevoelens passend uiten binnen professionele kaders.
Inlevingsvermogen tonen – De student toont empathie en houdt rekening met anderen in gedrag en communicatie.
Verantwoordelijk burgerschap – De student toont maatschappelijke betrokkenheid in gedrag en besluitvorming.
Zelfregulering – De student kan het eigen leer- en werkproces plannen, uitvoeren en bijsturen.
Doelen stellen en prioriteren – De student kan persoonlijke en professionele doelen formuleren en prioriteren.
Doelgericht en zelfstandig werken – De student kan zelfstandig taken uitvoeren met focus op resultaat.
Proces plannen en monitoren – De student kan werkprocessen plannen, volgen en bijsturen waar nodig.
Reflecteren en bijsturen – De student kan het eigen handelen evalueren en verbeteren.
Verantwoording nemen – De student neemt verantwoordelijkheid voor eigen gedrag, keuzes en resultaten.
Kritisch denken – De student kan kritisch redeneren en weloverwogen oordelen vormen.
Effectief redeneren en formuleren – De student kan logisch redeneren en onderbouwde uitspraken doen.
Informatie interpreteren en analyseren – De student kan informatie analyseren en tot een weloverwogen oordeel komen.
Hiaten in kennis signaleren – De student kan ontbrekende of onvolledige informatie herkennen en hierop anticiperen.
Betekenisvolle vragen stellen – De student stelt verdiepende vragen die leiden tot beter begrip of besluitvorming.
Reflecteren op het leerproces – De student reflecteert op zijn leerproces en onderneemt actie voor verbetering.
Openstaan voor andere standpunten – De student kan andere perspectieven onderzoeken en daarin meebewegen waar nodig.